Gezocht: advocaat met geweten
J.E. Soeharno
Het is een terugkerend fenomeen op de internetfora:een advocaat zonder geweten. Zoals: hoe kan iemand kinderverkrachter Robert M. verdedigen? Een greep van de fora: “iemand met enig moreel besef zou die schurk hebben afgewezen”, “geen greintje zelfrespect” of “als advocaat moet je verkrachters en moordenaars verdedigen en kun je ervoor zorgen dat een schuldige geen straf krijgt en een onschuldige de cel in gaat.”
Kennelijk doelt men hier op de klassieke gewetensopvatting: een innerlijk besef van goed en kwaad. Als zulk een innerlijk besef van de advocaat haaks staat op de handelingen van Robert M., hoe kan hij dan deze zaak verdedigen? En andersom: als een advocaat de zaak wél kan verdedigen, dan heeft hij waarschijnlijk geen innerlijk besef van goed en kwaad.
Het ligt (natuurlijk) genuanceerder: de advocaat heeft een professioneel geweten. De eigen aard van dit advocatuurlijke geweten laat zich goed illustreren door vergelijking met dat van de rechter. Het professioneel geweten van de rechter wordt gevormd door waarden als onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Deze binden de rechter de bekende blinddoek om. Het geweten van de advocaat dwingt daarentegen niet tot onafhankelijkheid en onpartijdigheid, maar tot onafhankelijkheid en partijdigheid.
Deze verschillende gewetensopvattingen klinken door in de beroepseden. De rechterlijke eed benadrukt dat de rechter zijn ambt “zonder aanzien van personen” (lees: onpartijdig) zal uitoefenen. De advocateneed bevat daarentegen de enigmatische slotzin dat de advocaat geen zaak zal aanraden of verdedigen die hij “in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn.” Dit duidt op een subjectieve check van de advocaat: kan hij de zaak onafhankelijk én partijdig behandelen? Tussen partijdigheid en onafhankelijkheid bestaat een spanning. Enerzijds is er het partijbelang: zo schrijven de gedragsregels voor dat het belang van de cliënt en “niet enig eigen belang van de advocaat” bepalend is voor de zaaksbehandeling. Anderzijds dient de advocaat zijn onafhankelijkheid te bewaren en te waken voor vereenzelviging met de zaak. Zo beoogt bijvoorbeeld het no cure no pay verbod financiële belangenverstrengeling tegen te gaan.
Let wel: de eedformule betekent niet (omgekeerd) dat de advocaat moet geloven dat de zaak rechtvaardig is of dat de cliënt gelijk heeft. Het betekent dat de advocaat gelooft dat zijn zaak, in de woorden van de oude W.M. De Brauw, “op goede gronden en te goeder trouw verdedigd kan worden.” De beslissing – dat de zaak op zowel onafhankelijke als partijdige wijze kan worden behandeld – zal van zaak tot zaak en van advocaat tot advocaat verschillen.
De vorming van het advocatuurlijke geweten gebeurt in praktijk én in theorie. De nieuwe opleiding schenkt daarom veel aandacht aan ethiek, in het bijzonder aan de betekenis van – en de spanning tussen – onafhankelijkheid en partijdigheid. Wie bijstand zoekt, wil immers niet met een blinddoek worden bekeken. Hij zoekt iemand die zijn belang ziet, om dit vervolgens in rechte zichtbaar te maken.