Interview met Jonathan Soeharno
‘Ethiek is geen braafheid.’
UvA-professor en De Brauw advocaat Jonathan Soeharno was lid van de commissie Loorbach die tot taak had de gedragsregels te herijken. Hij stond ook aan de wieg van de Beroepsopleiding nieuwe stijl die in 2013 van start ging.
Wat was de opdracht van de commissie Loorbach?
‘De commissie had het herijken van de gedragsregels tot taak. Herijking betekent vaststellen wat er binnen de advocatuur leeft. Het ging dus niet om het bedenken van nieuwe regels. Dat vereiste enige terughoudendheid. De uitkomst had ook kunnen zijn: de bestaande gedragsregels hoeven niet te worden aangepast.’
‘We zijn te werk gegaan door eerst thema’s te inventariseren die mogelijk voor herijking in aanmerking kwamen. Vervolgens hebben we in een periode van ruim anderhalf jaar gesprekken gevoerd met groeperingen binnen en buiten de advocatuur: van de Nederlandse Vereniging van StrafrechtAdvocaten tot de Hoge Raad, en van de Raad voor Rechtsbijstand tot kantoren op de Zuidas. Zo hebben we geprobeerd een beeld te krijgen van de ethische overtuigingen binnen en met betrekking tot de advocatuur.’
Wat vindt u de meest betekenisvolle aanpassing?
‘Gedragsregel 1. Daarin stond een negatieve verplichting: namelijk dat de advocaat zich zo moet gedragen dat hij het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt. Die regel is nu positief geformuleerd en wijst op de bijzondere rol in de rechtspleging en de kernwaarden. Zo wordt benadrukt dat de gedragsregels niet slechts invulling geven aan een onbehoorlijkheidsnorm – wanneer is het fout? – maar aan een behoorlijkheidsnorm: hoe doe ik het goed?’
‘Dat doet ook recht aan het karakter van de gedragsregels. Neem bijvoorbeeld de regel dat advocaten ‘onderlinge welwillendheid’ betrachten, of de regel dat zaken ‘doelmatig’ behandeld worden. Dat zijn typisch regels die niet slechts zien op minimumnormen, maar eerder aangeven hoe goede advocaten behoren te handelen.’
‘Overigens bestaat over de hele linie nu meer aandacht voor de rol van de advocaat. De oude regels uit 1992 focusten grofweg vooral op een paar kernverhoudingen, zoals de relatie van de advocaat met de cliënt, de rechter of de andere advocaat. Maar de samenleving is complexer geworden en daarmee het werk van de advocaat. Dat vergt een breder perspectief, met bijvoorbeeld meer oog voor de gerechtvaardigde belangen van derden. Hiermee volgden we overigens lijnen die in het tuchtrecht al zijn ingezet.’
Het provisieverbod, wat is uw persoonlijke kijk daarop?
‘Uiteindelijk beschermt dat verbod de cliënt. Die hoeft niet op zijn hoede te zijn voor allerlei financiële constructies aan de achterzijde. Het beschermt ook de rol van de advocaat die in de praktijk talloze opdrachten ontvangt en aanbrengt, of dat nu is via procesfinanciers, rechtsbijstandsverzekeraars, andere advocaten of zakenrelaties. Het past niet bij de bijzondere rol van de advocaat dat hij geld zou verdienen aan het doorverwijzen van zaken en ook niet dat anderen van een advocaat kunnen eisen dat hij daarvoor betaalt. Een advocaat moet in vrijheid en naar eigen deskundigheid kunnen beslissen of hij een zaak voor een bepaalde cliënt wil en kan doen. Het provisieverbod draait dus niet alleen om onafhankelijkheid, maar ook om kernwaarden als deskundigheid en integriteit. Het is overigens niet voor niets dat ook de financiële sector nu een provisieverbod kent – het houdt de verhoudingen helder.’
‘Met het oog op technische innovaties, zoals koppelsites, hebben we in de commissie Loorbach wel gemeend dat het provisieverbod niet absoluut hoeft te zijn. De drempel voor een uitzondering is echter hoog: de kernwaarden en het belang van de cliënt moeten aantoonbaar gediend zijn. Wat dit concreet betekent is aan de balie zelf. Die discussie is nu in volle gang.’
‘Enige voorzichtigheid is geboden: de kwaliteit van koppelsites verschilt sterk en het is maar de vraag of het wenselijk is als er één marktleider komt waarvan advocaten en cliënten afhankelijk zouden worden. Een ander probleem is dat een advocaat zich niet – zoals een taxichauffeur of restauranthouder – kan verweren tegen een slechte recensie of rating, vanwege zijn zware geheimhoudingsplicht.’
Had u nog zaken anders of toegevoegd willen zien?
‘Ja, wat mij betreft had er een scherpere regel kunnen komen over de waarheidsplicht van de advocaat. Dat advocaten zelf instaan voor de dingen die ze namens de cliënt zeggen. De advocaat mag nu geen feiten poneren waarvan hij weet dat die onjuist zijn. Maar er is een grijs gebied van achterhouden, selecteren of verdraaien van informatie. Ik denk dat een actievere waarheidsplicht de rechtspleging, maar vooral rechtszoekenden, zou helpen.’
‘Overigens begrijp ik dat een actieve waarheidsplicht in de praktijk lastig is. Een advocaat is sterk afhankelijk van de informatie die hij – soms op het laatste moment – van de cliënt krijgt, en die hij toch moet gebruiken om het belang van zijn cliënt te behartigen. Het is daarom ook terecht dat de advocaat geen zelfstandige plicht heeft tot het verifiëren van al deze informatie. Maar wellicht zijn er gradaties mogelijk die bijvoorbeeld afhangen van de vraag hoe lang de advocaat bekend is met de informatie. Het tuchtrecht kan dat uitwijzen.’
Creëert de toegenomen aandacht voor ethiek meer kopschuwe advocaten?
‘Nee: dé kernwaarde van de advocaat is partijdigheid. Hij moet het maximale doen om het belang van zijn cliënt te dienen. Wie de tuchtrechtspraak kent, ziet ook hoeveel ruimte de advocaat heeft. Het is dus eerder een ethische plicht om níet kopschuw te zijn.’
‘Ethiek wordt vaak met braafheid gelijkgeschakeld. Dat is volstrekt onjuist. Ethiek is geen braafheid, maar voortreffelijkheid. Een ethische advocaat streeft steeds naar een bepaalde professionele houding. De advocaat die uitblinkt in het zijn van onafhankelijke, partijdige, deskundige en vertrouwelijke bijstandsverlener, die is bij uitstek ethisch.’
Wat of wie is belangrijk geweest voor uw ontwikkeling op het ethische vlak?
‘De Ethica van Aristoteles heb ik altijd een fascinerend werk gevonden. Aristoteles focust niet op het voldoen aan regels, maar kijkt naar iemands houding. Die positieve insteek van ethiek, waarbij je telkens streeft naar de juiste houding op het juiste moment, spreekt me aan. Want dat lost een probleem op dat in andere vormen van ethiek blijft liggen: de vertrouwensvraag. Kijkt men alleen naar de schending van de regel, dan kom je nooit verder dan de vraag wanneer het vertrouwen geschonden is. De vraag is echter hoe het vertrouwen wordt gewónnen. Alleen als iemand steeds weer met het oog op de kernwaarden handelt, dan wint men op de lange termijn vertrouwen.’
‘Verder is een beroemde zin uit de Ethica dat een goede burger niet per definitie een goed mens is. Met andere woorden: los van welke maatschappelijke rol iemand vervult, diegene moet zichzelf in de spiegel kunnen aankijken. Dat geldt ook voor de advocaat: vindt hij bijvoorbeeld ook zélf dat hij de zaak met overtuiging kan doen?’