Verkenningen: perspectieven op de juridische opleiding
Begin vorige maand bespraken de leden van de Nederlandse Juristen-Vereniging (NJV) op hun jaarcongres de preadviezen voor de herijking van juridische opleidingen. De BA was erbij. Waar wordt er zoal over nagedacht? Een verkenning van enkele perspectieven.
Eerst wat achtergrond. De NJV is de oudste juristenvereniging van Nederland en buigt zich al 148 jaar lang over de vraag – wat brengt het recht van morgen? Alle juristen, jong en oud, advocaat, notaris, overheidsjurist of rechter, iedereen is welkom om mee te denken over de rechtsvorming.
De werkwijze is als volgt: de NJV vraagt ieder jaar een aantal eminente coryfeeën uit het Nederlandse juridische landschap om preadviezen te schrijven op een bepaald thema. Vervolgens buigen de leden zich kritisch over de gedachten van hun collega’s en wordt er op het jaarcongres over gedebatteerd. Ditmaal was het thema de ‘herijking van de juridische opleidingen’.
De NJV heeft niet de minsten bereid gevonden om de preadviezen te schrijven. Alle auteurs hebben stevige wortels in de wetenschap, het bedrijfsleven, de advocatuur of rechterlijke macht en hebben voldoende metabewustzijn om over hun disciplines heen te kunnen kijken.
(De liefhebber kan hier de preadviezen lezen. De reacties staan in nummer 21 van het NJB)
Het thema opleiden leeft overduidelijk, want zo’n 170 juristen kwamen naar het filmmuseum EYE in Amsterdam om mee te praten over hoe een jurist opgeleid moet worden. In de context van robotisering, specialisatie en een complexere maatschappij die nieuwe eisen stelt aan de kennis en skills van de jurist leidde het thema tot boeiende discussies.
Enkele prangende issues zijn: hoe interdisciplinair of specialistisch moet een jurist opgeleid zijn? Wie moet in die vorming welke verantwoordelijkheid nemen; de universiteiten, kantoren of de postacademische en (verplichte) beroepsopleidingen? Heeft het civiel effect nog wel het beoogde resultaat? Kunnen we talent tot de togaberoepen toelaten zonder een klassieke studie Nederlands recht op zak?
T-shaped lawyers en togatoetsen
De laatste keer dat opleiden door de NJV werd besproken was in 1972, toen de maatschappij overzichtelijker was en de eisen aan een jurist tamelijk beperkt. De bestuurscommissie van de NJV schrijft in de inleiding: ‘In het afgelopen decennium is de discussie of de universiteit studenten niet breed moet opleiden, weer opgelaaid. Moeten de opleidingen niet meer interdisciplinair of multidisciplinair zijn?’
De kwestie omvat naast praktische, ook principiële vragen. Die zijn onlosmakelijk met waarden verbonden en de geformuleerde antwoorden grijpen in op de identiteit van de beoefenaren van de verschillende beroepsgroepen. Er zitten ook nog economische en politieke aspecten aan vast.
Hoogleraren Jaap Winter en Jonathan Soeharno, beiden met roots in De Brauw Blackstone Westbroek, willen duidelijk meer de breedte in. Ze pleiten in hun preadvies ‘De deskundige advocaat’ voor een togatoets als alternatieve toegangsroute tot de togaberoepen, naast het civiel effect dat behaald wordt via de rechtenstudie.
Talent met iedere achtergrond is welkom betogen zij, mits aan het basisniveau dat het civiel effect garandeert is voldaan. Een togatoets garandeert dat niveau ook – én de instroom van nieuw talent wat nu volgens hen verloren gaat voor de togaberoepen.
Want het door het civiel effect ‘dichtgetimmerde’ curriculum maakt dat rechtenfaculteiten en de rechtenstudenten nu in een te strak keurslijf zitten. Bovendien kiest slechts ruim een kwart van de rechtenstudenten voor een togaberoep en kiest echt talent voor de multidisciplinaire opleidingen die nu sterk in opkomst zijn.
Ontwikkeling van een academische houding tegenover het recht is bovendien belangrijker dan de kennis ervan vinden zij. Met een toets kan de rechtenstudie echt academisch worden en de Beroepsopleiding een hogere standaard nastreven, meer gericht op de praktijk.
Voorzichtigheid
Advocaat-generaal bij de Hoge Raad Taru Spronken schrijft in een reactie op het preadvies van Winter en Soeharno, dat de idee van de T-shaped Lawyer ‘als een rode draad door de preadviezen heen loopt.’ Dat een jurist meer moet zijn dan alleen een inhoudelijk specialist is niks nieuws vindt ze. De balans tussen de diepe kennis (staander van de T), en die breedte (de ligger), dáár gaat het om.
Spronken maant tot voorzichtigheid en om niet te snel mee te bewegen met hypes, omdat de diepe kennis van het recht niet even in een jaartje kan worden verworven; een suggestie die onterecht gewekt kan worden. Spronken merkt ook nog op dat er geen inhoudelijke invulling aan de toets wordt gegeven door Winter en Soeharno.
Ze verwijst in haar kritiek naar een ander juridisch zwaargewicht, de Leidse hoogleraar Margreet Ahsmann. Die schetst in haar preadvies een vergelijkend internationaal perspectief waarin de zwaarte van de toelatingseisen tot de togaberoepen in andere landen nog eens goed wordt onderstreept.
Ahsmann vindt het dan ook verbazingwekkend dat in een tijd waarin iedereen het erover eens is dat het recht in sneltreinvaart ingewikkelder wordt, voorstellen worden gedaan het curriculum sterk in te korten of zelfs vrij te geven met een togatoets als alternatief: ‘Een verkorting van de studieduur tot één jaar na een niet-juridische bachelor produceert onrijpe juristen, want een hechte disciplineverankering is zoek.’
Volgens haar kan een togatoets niet meten of een bepaald niveau is behaald en vormt het geen alternatief voor het civiel effect behaald via een volwaardig juridisch curriculum.
Kiezen is verliezen
De discussie over bi- of interdisciplinariteit, diepe en brede ontwikkeling is waarschijnlijk een blijvende, want het is geen klassiek probleem dat een oplossing kent, of waar een gelijk bestaat. Zoals Ahsmann stelt: kiezen is ook altijd verliezen. Het is een verzameling polariteiten die blijvend gemanaged moeten worden, met oog voor de gerechtvaardigde belangen van alle partijen.
Opvallend aan de discussie is dat de vraagstukken die de jurist in de toekomst moet gaan oplossen niet worden benoemd. Zonder dat is het moeilijk te bedenken waar de juridisch professional van morgen eigenlijk een antwoord op is, en hoe deze gevormd moet worden. Opleiding is immers geen doel op zich, maar een middel. De ‘waarom-vraag’ zou een mooie nieuwe verkenning kunnen worden.